The Big Eight van het ESCS-terrein en de Schwienswei

Noa van Mulken

De Schwienswei, in Sittard- grenzend aan Duitsland- een broekland waar varkens werden gehoed- een ondoordringbaar moerasgebied tussen de Roode beek en de Geleenbeek -in de Middeleeuwen een gebied waar hooilanden en akkers werden aangelegd- in de 20ste eeuw een gebied waar beken, kanalen werden om zo het afvalwater van de steenkolenmijnen af te voeren- Tot nu, want nu wordt er door verstedelijking geprobeerd stukjes van dit gebied af te snoepen voor de bouw van een vakantiepark….

De Grote Schwienswei (bestaande uit Schwienswei en het bijbehorende ESCS-terrein) is een divers gebied dat wordt gekenmerkt door;

a) een loofbos met Zomereiken, gewone Esdoorns en Essen;
b) populierenbosjes die in 1750 zijn aangeplant;
c) een complex grachtenstelsel dat gevuld werd met water uit de Molenbeek maar dat vandaag de dag als moerasgebied dient ten noorden van de visvijver;
d) de visvijver tegen het ESCS-gebied;
e) de Roode Beek die aan de oostkant van het gebied stroomt;
f) de graslanden met zijn bijbehorende drinkpoeltjes

De volgende hoofdstukken bevatten informatie over de bever, de ringslang, de ransuil, de ree, het wilde zwijn, de ijsvogel, de vos en de rivierotter vanwege de belangrijke rol die zij allen spelen in het ecosysteem. Natuurlijk komen er veel meer dieren op de Schwienswei voor, zelfs soorten met een gevoelige of kwetsbare status op de Nederlandse Rode lijst. Denk aan de torenvalk, de Europese haas, de zomertortel, de gele kwikstaart, de zuidelijke oever libel, de das en nog veel meer mooie dieren.

 

De bever

Bevers hebben altijd een plekje gehad in het Nederlandse landschap, maar door de eeuwenlange jacht werd de laatste in 1826 gedood. Sinds 1988 zijn er verschillende bevers uitgezet in Brabant, maar ook vanuit België en Duitsland is de bever overgestoken naar Nederland, en uiteindelijk dus ook naar de Schwienswei in Sittard. Uit de herziene rode lijst van de Nederlandse zoogdiervereniging, die op 3 november 2020 is vastgesteld, blijkt dat het erg goed gaat met de bever populatie en daardoor niet meer als kwetsbaar of gevoelig beschouwd kan worden. Naar schatting leven er ongeveer 3500 bevers in Nederland (Rijkswaterstaat, 2020).

Dat een bever populatie op de Schwienswei woont is een positieve ontwikkeling omdat bevers ervoor zorgen dat:
- Er een toename aan biodiversiteit is
- De gevolgen van klimaatverandering verkleinen
- De waterkwaliteit verbetert

Toename aan biodiversiteit

Bevers staan bekend als ecosysteem-ingenieurs omdat ze constant bezig zijn met een nieuw landschap te bouwen, of aan te passen. Neem het bouwen van dammen als voorbeeld, dit zorgt ervoor dat er een ‘wetland’ ontstaat, die op hun beurt overstromen, waardoor bomen sterven. Dit lijkt geen goede ontwikkeling, maar juist dit zorgt ervoor dat bepaalde dieren zoals insecten en vissen zich aangetrokken voelen tot dit gebied, en zich er gaan nestelen. Ook bouwen bevers burchten, die onderdak bieden aan andere dieren zoals muskusratten, nertsen of zelfs rivierotters. De rivierotter (die tot voor kort ook een beschermde status in Nederland had) is al enige malen gesignaleerd op de Schwienswe

Een ander voorbeeld waarom bevers ecosysteemingenieurs zijn, is de veranderende vegetatiesamenstelling als gevolg van het knagen aan bomen en struiken en kruidachtige planten, binnen hun territoria. Dit heeft dan weer gevolgen voor de andere soorten die in dat gebied leven en zich er voeden. Bevers zijn een zogenaamde ‘keystone species’, dit houdt in dat de bever een onevenredig grote invloed heeft op de andere dieren die leven in dezelfde habitat. Eén bever- of beverfamilie creëert een leefgebied voor een groot aantal andere soorten. Deze insecten, vogels, vissen, amfibieën, reptielen en zoogdieren hebben dit leefgebied nodig om te overleven. Op deze manier dragen bevers dus bij aan de instandhouding of toename van de biodiversiteit in een gebied (Van der Hoof, 2019).

De gevolgen van klimaatverandering verkleinen

Recentelijk onderzoek (Dittbrenner, Schilling, Torgersen, Lawler, 2022) toont aan dat het creëren van bever-wetlands het potentieel heeft om de wateropslag in een gebied te vergroten en de temperatuur van de waterstroming met een maximum van 2.8 graden Celcius te verlagen. Aangezien de lucht-en watertemperaturen stijgen, suggereert onderzoek dat de bever een rol kan spelen in het tegengaan van klimaatverandering (klimaatmitigatie).  Sommige studies constateren terecht dat bever-wetlands methaangas uitstoten, maar omdat juist koolstof opgeslagen wordt in de bevervijver, kan het beschouwd worden als een onschadelijk, en natuurlijk proces van een wetland.

Waarschijnlijk de beste manier waarop bevers mensen helpen in het gevecht tegen klimaatverandering, is door water op te slaan en de hydrologische (waterhuishouding) omstandigheden te verbeteren. Door het creëren van poeltjes en het vergroten van vijvers, wordt het wateroppervlak vergroot.  Het water siepelt van de bodem naar beneden en komt terecht in het grondwater waarmee het grondwater op peil wordt gehouden. Door klimaatverandering zullen we meer last hebben van extreme regenval. Beverdammen zorgen er dan voor dat water in een beek, of kanaal wordt vertraagd, waardoor er op den duur minder erosie zal ontstaan, met als gevolg minder overstromingen door hevige regenval.

De waterkwaliteit verbeteren

Ook slaan beverdammen water op in gebieden die anders niet verzadigd zouden zijn. Op deze manier worden bevermoerassen een natuurlijke manier om bosbranden te voorkomen. Tot slot, filteren bevervijvers verontreinigende stoffen uit de vijver terwijl ze juist de belangrijke voedingsstoffen op slaan.

Een gevaar voor het voortbestaan van de bever is het vernietigen van het leefgebied, menselijke bevolkingsgroei, en een toenemende vraag naar waterbronnen door mens en dier. Om de hierboven genoemde redenen, is het des te belangrijker, dat er geen vakantiehuizen gebouwd worden bij de vijver. Het is zeker, dat de bever op zoek zal gaan naar een nieuw, rustiger gebied omdat zij niet van menselijke-activiteit houden. Bevers zijn van nature bange zoogdieren, die agressief kunnen reageren als het gaat om het beschermen van hun leefgebied, met als mogelijk gevolg een mens-dier conflict. Het wegtrekken van de bever zal betekenen dat anderen dieren zoals de rivierotter en verschillende insecten of amfibieën ook op zoek zullen gaan naar nieuwe 

 

De ringslang

Er zijn drie verschillende soorten slangen die in Nederland voorkomen; de adder, de gladde slang en de ringslang. De ringslang is de grootste slang die in Nederland leeft, en is familie van de waterslang. Geen wonder dat ze te vinden zijn rondom de kleine beekjes en de vijver op het ESCS-terrein en de Schwienswei. De ringslang is volledig ongevaarlijk voor de mens, maar voor kikkers, padden, kleine hagedissen en muizen zijn ze weldegelijk gevaarlijk. De ringslang heeft op de Rode Lijst de status kwetsbaar, dit betekent dat ten opzichte van 1950 de aantallen of de verspreiding in Nederland sterk afneemt. Het is onbekend hoe groot de populatie in Nederland is, wel is er een toename van de ringslang in steden zoals in Amsterdam.

De ringslang is belangrijk voor het ECSC-gebied en de Schwienswei omdat:
- Ze als roofdier en prooi een belangrijke rol spelen in de voedselketen
- Ze als eco-ingenieur bijdragen aan de secundaire zaadverspreiding van planten
- Ze een rol spelen bij de ziektepreventie

Schakel in de voedselketen

Zoals eerder benoemd zijn ringslangen roofdieren, en voeden zij zich dus met kikkers, muizen, en andere knaagdieren, reptielen of amfibieën. Hierdoor houden ze de populatie onder controle en in balans. Knaagdieren bijvoorbeeld planten zich heel snel voort zonder de ringslang, met ziektes als mogelijk gevolg. De ringslang wordt ook door andere soorten gegeten, denk aan de egel de vos de reiger en verschillende roofvogels, en zo spelen ze de sleutelrol in de voedselketen.  Het komt zelfs voor dat slangen zich voeden met andere slangensoorten, maar dit is niet het geval op het ECSC-terrein en de Schwienswei. Een afname van de ringslang populatie kan dus vergaande gevolgen hebben voor zowel roof-als prooidieren in het ecosysteem.

De ringslang als eco-ingenieur

Wanneer de ringslang een knaagdier (die zaden van planten/bomen eten) eet worden de zaden via de ontlasting op een intacte manier terug in het ecosysteem afgegeven. Omdat de ringslang een groter leefgebied heeft en langere afstanden aflegt dan knaagdieren worden zo ook de zaden verder van de originele plant of boom verspreid. Dit fenomeen ondersteunt de groei en vaak ook de overleving van de planten of boomsoorten, zonder te strijden voor hulpbronnen zoals licht, water en bodemvoedingsstoffen. De zaden hebben dus een grotere kans om te overleven, en de ringslang is daarom essentieel voor biodiversiteit en ecologisch herstel.

Met de ringslang geen ziektes

Knaagdieren dragen vaak zoönose ziekten bij zich, zoals de ziekte van Lyme dat mensen kan treffen als de ringslang de populatie niet in toom houdt.  Ook leidt een toename van knaagdieren vaak tot een verlies van gewassen. Doordat de ringslang knaagdieren eet wordt niet alleen de overdracht van zoönotische ziekten voorkomen, maar ook is er enige vorm van voedselzekerheid. Er zijn schattingen die zeggen dat maar liefst 200 miljoen gewassen per jaar worden verpest door knaagdieren.

Doordat ringslangen een groot leefgebied nodig hebben, kan habitat-of verspreidingsfragmentatie een probleem opleveren voor het dier. Het bouwen van woningen, vakantiehuizen, wegen, en het intensiveren van de landbouw kan allemaal bijdragen tot verlies van het leefgebied van de ringslang op het ECSC-terrein en de Schwienswei. Maar ook een toenemende bezoekersdruk bedreigt de ringslang omdat de mogelijkheden om te eten, te zonnebaden, en plekken om eieren te leggen beperkt worden (North East England Nature Partnership). Een vakantiepark rondom de vijver, zal dus betekenen dat de ringslang zijn habitat verliest, en door de bijkomende drukte zal de ringslang hoogstwaarschijnlijk uitsterven in dit gebied met alle negatieve effecten tot gevolg.

 

De ransuil

In Nederland komen acht verschillende uilen soorten voor, maar de ransuil is naast de bosuil de meest voorkomende uilensoort. In tegenstelling tot de bosuil kan de ransuil herkend worden aan zijn lange, omhooggerichte oor-pluimen en felgekleurde oranje/geelachtige ogen. De ransuil leeft in verschillende soorten gebieden van open bos, bosranden, heiden, tot in moerasgebieden. Maar bij voorkeur jaagt de ransuil in open veld, geen wonder dat deze soort zich vestigt op de Schwienswei en het ESCS-terrein. Op dit moment zijn er zo’n 7000 tot 12.000 overwinteraars in Nederland waarvan een kleine 3000 ook broeden in Nederland. Sinds 1990 neemt hun populatie elk jaar met 5% af. Dit is dan ook de reden waarom de ransuil als ‘kwetsbaar’ wordt beschouwd op de Rode Lijst van de Nederlandse broedvogels.

De ransuil als indicatorsoort

Uilen in het algemeen worden vaak gebruikt in onderzoek als ‘indicatorsoort’ of ‘bio-indicator’. Dit wil zeggen dat de aanwezigheid, de afwezigheid of de overvloed van het dier in een gebied iets zegt over de gezondheid van het ecosysteem. Wanneer de ransuil bijvoorbeeld verdwijnt op het ESCS-terrein of de Schwienswei kan dit betekenen dat er problemen zijn met hun prooidier populatie (te weinig muizen of ratten bijvoorbeeld). Maar de aan of afwezigheid van de ransuil kan bijvoorbeeld ook iets zeggen over de gezondheid van de bossen. Ransuilen bouwen namelijk alleen in een gezond bos en bouwen dan met name hun nesten in gebroken boomtoppen, verlaten roofvogelnesten en oude boomholten. In plaats van bijvoorbeeld alle knaagdieren, planten- en boomsoorten te monitoren in het gebied, zou het monitoren van de ransuil genoeg moeten zijn om uitspraken te kunnen doen over de staat van het ecosysteem en biodiversiteit in een gebied.

De ransuil als roofdier en vriendelijk alternatief voor pesticiden

De rol van de ransuil in het eco gebied verschilt niet heel veel van de ringslang. Beiden zorgen ervoor dat knaagdieren en andere vogels zich niet exponentieel voortplanten. In tegenstelling tot de slang, is de ransuil echt alleen een roofdier, en voedt zich niet alleen met amfibieën maar ook met kleine vogels, ratten en verschillende soorten muizen. Door de uilen, hoeven boeren zich minder zorgen te maken over het verlies van gewassen, omdat een ransuil met gemak 4 tot 8 muizen per etmaal eet. De ransuil garandeert dus net zoals de ringslang in sterkere mate de voedselzekerheid voor de mens en voorkomt ziekteverspreiding. Maar wellicht nog belangrijker is dat de boeren minder pesticiden kunnen spuiten om hun gewassen te beschermen omdat zij zich laten helpen door uilen. Aan de Duitse kant van de Schwienswei, bij Millen, liggen een aantal akkervelden, wellicht dat de ransuil de boer daar al volop helpt? Bestrijdingsmiddelen zijn schadelijk voor de mens ze veroorzaken namelijk luchtweg- en huidaandoeningen.

Ransuilen zijn kwetsbaar bij verstoring van hun slaapplaatsen. Dus verhoogde menselijke activiteit rondom slaapplaatsen kan ertoe leiden dat de ransuil het gebied verlaat. Met de komst van een vakantiepark, zal de menselijk activiteit drastisch toenemen, en dus zullen de ransuilen het gebied gaan verlaten. Daarnaast heeft de ransuil ook een aantal natuurlijke vijanden, die ook voorkomen op het ESCS-terrein en de Schwienswei, zoals de kraai, roofvogels en wasberen. De aanwezigheid van deze dieren heeft tot dusver nog niet geleid tot het wegtrekken van de ransuil. Zorgwekkend is ook dat met de komst van een vakantiepark op het ESCS-terrein het jaaggebied (open veld) van de ransuil beduidend wordt verkleind.

 

De ree

In Nederland komt de ree, een evenhoevig zoogdier, en de kleinste hertensoort van ons land, vrijwel overal voor, in het westen van het land wel een stuk minder dan in het oosten van het land. De ree leeft in bosachtige streken met open plekken en aangrenzende velden. De afgelopen 60 jaar is het aantal reeën in Nederland behoorlijk gestegen van ongeveer 5.000 in 1950 tot 100.000 vandaag de dag. Dit heeft er dan ook toe geleid dat de ree niet meer bedreigd wordt en niet voorkomt op de Nederlandse Rode Lijst voor zoogdieren.

De ree als eco-ingenieur

De ree heeft een belangrijke invloed op de omgeving waarin zij leven. Reeën kunnen net zoals de bever hun habitat aanpassen waardoor zij ook vallen onder de categorie: eco-ingenieur. De reeën grazen het liefste op de overgang tussen het bos, en het open landschap (het ESCS-terrein). Deze overgang is belangrijk voor verschillende planten- en diersoorten. Doordat de ree zich hier dagelijks ophoudt worden deze zogenoemde overgangszones breder, gevarieerder en structuurrijker. Met zijn grazen en lopen door deze overgangszones zorgt de ree er ook voor dat zaadjes in de grond doordringen of dat juist andere zaadjes naar boven komen, waardoor er een uiteenlopende begroeiing ontstaat.

De ree als prooidier

Ook speelt de ree een belangrijke rol als prooi, zo ook op de Schwienswei en het ESSC-gebied. Te veel reeën kunnen op den duur ook een negatief effect hebben op de verscheidenheid van plantensoorten., dit omdat zij vaak jonge bomen eten. Vossen, die ook voorkomen in het gebied, doden nauwelijks een volwassen ree, maar hebben wel een grote invloed op de overlevingskansen van pasgeboren kalveren. Vossen kunnen namelijk de helft van alle reekalveren in een gebied doden en hebben zo dus een flinke invloed op de groeisnelheid van de reeën populatie. Vossen zijn echter niet in staat om een grote populatie terug te dringen, daarvoor zijn de wolf en lynx belangrijk. De wolf is tot op de dag van vandaag zo’n zevenmaal gesignaleerd door wandelaars, maar bewijsmateriaal dat het roofdier zich werkelijk in dit gebied ophoudt is tot nu niet voorhanden.

De ree en het gevecht tegen de ziekte van Lyme

Een recentelijk onderzoek in Zweden liet zien dat door de afname van het aantal reeën, er een toename was van de door teken veroorzaakte hersenvliesontsteking. De ree dient namelijk als belangrijke gastheer van de teek die er verantwoordelijk voor is dat het virus op de mens wordt overgedragen. Omdat de reeënpopulatie afneemt (in Zweden), zijn de teken nu vaker te vinden op woelmuizen. En omdat er zo ontzettend veel woelmuizen zijn, wordt ook de overdracht van dier op mens sneller. De ree is dus een belangrijke schakel in het voorkomen van zoönose, met name door teken.

Reeën hebben drie dingen nodig om te overleven: voedsel, water en voldoende schuilplekken. Stedelijke ontwikkeling, zoals de bouw van een vakantiepark zorgt ervoor dat er minder schuil plekken zullen zijn.  Ook bestaat de kans dat er op het ESCS-terrein een mens-dier conflict gaat ontstaan (denk aan de drinkplaatsen van de dieren) omdat door de komst van het vakantiepark, er veel meer menselijke activiteit zal zijn. Sommige onderzoekers claimen dat reeën wennen aan mensen, en dat zij weinig tot geen last hebben van menselijke activiteit. Echter, wijst recentelijk onderzoek uit dat de stress van menselijke aanwezigheid de dieren zo kan uitputten dat ze niet meer zo op hun hoede zijn als vroeger en vaker in de handen vallen van roofdieren. Met de bouw van een vakantiepark op het ESCS-terrein, zal ook de reeën populatie in het gebied verminderen omdat zij op zoek gaan naar een plek waar ze in alle rust kunnen grazen en schuilen voor roofdieren.

 

Het wilde zwijn

Het wilde zwijn of ook wel bekend als everzwijn, zwart wild of borstelwild was in de 19de eeuw uitgestorven in Nederland, maar is door Prins Hendrik opnieuw uitgezet. Dit heeft ervoor gezorgd dat er vandaag de dag ongeveer 10.000 wilde zwijnen in ons land leven, met name in de natte voedselrijke bossen.  Een voorwaarde die wilde zwijnen aan hun leefgebied stellen, is de aanwezigheid van natte/moerassige plekken waar ze een modderbad kunnen nemen. Daarom is het ESCS-gebied en de Schwienswei een uitstekende plek voor deze dieren. In Nederland heeft het wild zwijn geen natuurlijke vijand de enige vijand is de mens denk aan jagers en automobilisten. Door de exponentiële populatie groei van het wilde zwijn de afgelopen jaren, zijn ze niet bedreigd en geld er een nulstand beheer. Dit betekent dat buiten het Nationaal Park de Meinweg in Limburg, de dieren afgeschoten mogen worden. In de samenleving heerst er over het algemeen een negatieve kijk op het wilde zwijn vanwege de schade aan landbouwgewassen die ze kunnen aanrichten en de vatbaarheid voor een aantal besmettelijke dierziekten zoals de varkenspest. Desalniettemin speelt het wilde zwijn een belangrijke rol in het ecosysteem, en mogen we blij zijn dat deze dieren op het ESCS-gebied en de Schwienswei voorkomen.

Het wilde zwijn en zijn wroetgedrag

Het everzwijn wordt beschouwd als een ecosysteemingenieur vanwege zijn wroet, woel en vertrap-gedrag op zoek naar voedsel. Het woel- en wroetgedrag van wilde zwijnen kan zorgen voor beluchting van de bodem, waardoor het organische materiaal op de bosbodem of het grasland sneller afbreekt, met als gevolg een accelererende werking op de stikstofcyclus in de bovenste bodemlaag. De omgewoelde grond biedt ruimte aan nieuwe plantensoorten om te ontkiemen. Daarnaast graven de zwijnen ook regenwormen op, waar vogels weer lekker van kunnen eten. En waar de wilde zwijnen in modder liggen te rollen ontstaan nieuwe leefgebieden voor amfibieën en padden. Bijvoorbeeld voor de wateralpensalamander op de Schwienswei.

Voor de bevalling bouwen zwijnen nesten gemaakt van honderden boomzaailingen, meestal op vlakke, drogen plekken in het bos. Terwijl ze hun nesten bouwen, doden de zwijnen veel van de dominante zaailingen en dragen zo onopzettelijk bij aan het verminderen van de lokaal dominante boomsoorten en krijgen meer zeldzame boomsoorten ruimte om te groeien.

Uit een onderzoek uitgevoerd door de universiteit van Wageningen hebben van Doormaal, Ohashi, Koike en Kaji in 2015 ontdekt dat wilde zwijnen mensen en door mensen gedomineerde gebieden vermijden door met name s ’nachts actief te zijn. Met de komst van een druk vakantiepark, liggen naar mijn inzicht, mens-dier conflicten met negatieve gevolgen voor zoals mens als dier op de loer. Bijvoorbeeld door wilde zwijnen die in de avond op zoek gaan naar eten in de buurt van het park, want net zoals beren worden zij ook aangetrokken tot” makkelijk “eten in vuilnisbakken. 

  

De ijsvogel

Hebben jullie hem al eens gezien, op de brug van de visvijver? Of in het logo van Wij Schwienswei? De ijsvogel, met zijn felle blauwe en oranje kleuren mag hij absoluut niet ontbreken in dit lijstje. Het aantal broedende ijsvogels in Nederland is wisselvallig te noemen, dit heeft met name te maken met de invloed van de strenge winters. Ook al heeft het vogeltje ‘ijs’ in zijn naam, tijdens strenge winters kan de helft van de populatie sterven. Maar omdat ijsvogels in staat zijn om in korte tijd heel veel jongen groot te brengen, compenseren ze zo de oversterfte. Vanaf 1990 gaat het namelijk veel beter met de ijsvogel in Nederland, dit komt o.a. door de herstelde beekoevers, betere waterkwaliteit, en meer nestgelegenheid. In 2015 waren er naar schatting zo’n 4000 overwinteraars in ons land en ongeveer 1250 broedparen. De ijsvogel krijgt dan ook de status ‘thans niet bedreigd’ op de rode lijst van de Nederlandse vogelbescherming. Deze status neemt niet weg dat de ijsvogel een belangrijke rol speelt in het ecosysteem van het ESCS-terrein en de Schwienswei.

De ijsvogel in de strijd tegen milieuvervuiling

Door hun afhankelijkheid van vis en andere aquatische prooien zoals salamanders en kikkers zijn ijsvogels belangrijke ecologische indicatoren van verontreiniging in aquatische systemen. Verontreiniging zoals kwik, dat in vijvers aanwezig kan zijn, kunnen ophopen in de weefsels van een ijsvogel. Uit onderzoek is gebleken dat kwik er bijvoorbeeld voor zorgt dat de kleur van het verenkleed verandert, maar het heeft ook in bepaalde mate effect op de voortplanting. Hoewel andere fysiologische effecten niet goed zijn gedocumenteerd, zijn de effecten van watervervuiling op de gezondheid, de overleving en de voortplanting van ijsvogels waarschijnlijk aanzienlijk. Om voedsel, vissen, te vangen, duiken ijsvogels het water in om zo hun prooi te pakken, met troebel water kunnen de ijsvogels hun prooi niet zien en mislukt de vangst. Een gezonde populatie ijsvogels gaat vaak hand in hand met een goede waterkwaliteit.

Een schakel voor andere dieren

Als top roofdier in de aquatische voedselketen heeft de ijsvogel (niet anders dan de ransuil of de ringslang op de Schwienswei) een onevenredig effect op de overvloed, het foerageergedrag, het habitatgebruik en de groeisnelheid van diversen soorten vissen en amfibieën en soms een enkel insect. IJsvogels fungeren ook als primaire holengravers in oeversystemen, in de daaropvolgende jaren worden hun nesten dan weer gebruikt door de oeverzwaluwen en ruwvleugelzwaluwen.

De voornaamste bedreiging voor deze soort is naast de strenge winters, menselijke activiteit in hun habitat. De ijsvogel is een erg schuw beestje en de komst van een vakantiepark kan grote gevolgen hebben voor de populatie in het ESCS-gebied en de Schwienswei. Als menselijke aanwezigheid in de buurt van een nest deze schuwe vogels te lang belet het nest te betreden, kunnen de kuikens zo verzwakken (door kou of honger) dat ze stoppen met roepen. Hierdoor nemen de ouders ten onrechte aan dat ze goed gevoed zijn en zullen ze stoppen met hen te voeden. Als gevolg daarvan zullen de kuikens overlijden. Ook sterven veel ijsvogels doordat ze aangereden worden door voertuigen, of omdat zij onbewust tegen ramen van bijvoorbeeld vakantiehuizen aanvliegen.

 

De vos

De vossen populatie heeft zich de afgelopen jaren flink uitgebreid vanuit Oost- en Zuid-Nederland waardoor ze nu in alle provincies in Nederland voorkomen. Er leven op dit moment zo’n 120.000 vossen in Nederland en zijn dan ook niet bedreigd in Nederland. De vos is een schemer- en nachtdier, dus rond zonsopgang en zonsondergang heb je de beste kans om dit mooie dier te spotten op het ESCS-terrein en de Schwienswei. Toch zijn niet alle mensen blij met de aanwezigheid van de vos, omdat ze een rol spelen in het verdwijnen van sommige weidevogels. Maar dit is alleen het geval als de populatie vossen te groot wordt. In recent onderzoek is naar voren gekomen, dat je de vos niet moet vrezen, maar moet danken voor hun rol in het ecosysteem.

Holengravers

Vossen graven hun holen bij voorkeur op heuveltjes in de buurt van open vlaktes (Uraguchi & Takahashi, 1998). Zo deed een vossenfamilie dit ook afgelopen mei (2022) op het ESCS-terrein vlak voor het Groove Garden Festival. Volgens Pagh (2008) vermijden vossen gebieden waar veel mensen aanwezig komen, waarschijnlijk komt dit door de eeuwenlange jacht. Door het festival heeft de vossenfamilie zich verplaatst naar de Schwienswei. In de holen van de vossen zijn vaak uitwerpselen en de resten van een prooi te vinden. Dit zorgt ervoor dat er rondom de holen een verhoogd voedingsstofgehalte in de bodem zit (Macdonald, 1979; Monclús, Arroyo, Valencia, & de Miguel, 2009). Een verhoogd gehalte aan voedingsstoffen in de bodem zorgt voor een beter herstel van de vegetatie en een grotere variatie begroeiing (Blackshaw et al., 2003). Bovendien veranderen vossen ook de samenstelling van de vegetatie doordat ze onbewust zaadjes van planten en struiken verplaatsen door het opeten van vogels, konijnen, fruit, insecten en omdat ze lange afstanden afleggen.

Omdat de vos in diverse leefgebieden voorkomt, zich voedt met een breed scala aan voedselbronnen (van besjes tot kleine zoogdieren), wordt hij in verschillende studies voorgesteld als zogenaamde ‘schildwachtsoort’. Door de vos te monitoren worden veranderingen in de omgeving en mogelijke gevaren (bijvoorbeeld virussen, bacteriën) gesignaleerd voordat de mens dat kan (figuur 1: Garces & Pires, 2021). Voordat klimaatverandering een ‘hot topic’ werd, constateerde onderzoekers al dat de vos steeds noordelijker trok (Fuglei & Ims, 2008). Achteraf blijkt dat door de opwarming van de aarde, toendra’s veranderen in struikgewas, en de vos zich daarom verplaatste. Door de vos te bestuderen kunnen er vroegtijdige maatregelen genomen worden om catastrofale gevolgen zoals bij de covid-19 pandemie (infectieziekte van dier op mens) te voorkomen.

De vos als de nieuwe ‘kanaries in een kolenmijn’? 

Omdat de vos in diverse leefgebieden voorkomt, zich voedt met een breed scala aan voedselbronnen (van besjes tot kleine zoogdieren), wordt hij in verschillende studies voorgesteld als zogenaamde ‘schildwachtsoort’. Door de vos te monitoren worden veranderingen in de omgeving en mogelijke gevaren (bijvoorbeeld virussen, bacteriën) gesignaleerd voordat de mens dat kan (figuur 1: Garces & Pires, 2021). Voordat klimaatverandering een ‘hot topic’ werd, constateerde onderzoekers al dat de vos steeds noordelijker trok (Fuglei & Ims, 2008). Achteraf blijkt dat door de opwarming van de aarde, toendra’s veranderen in struikgewas, en de vos zich daarom verplaatste. Door de vos te bestuderen kunnen er vroegtijdige maatregelen genomen worden om catastrofale gevolgen zoals bij de covid-19 pandemie (infectieziekte van dier op mens) te voorkomen.

  

De rivierotter

Eeuwenlang was de otter en Nederland met elkaar verbonden, toch stierf de otter in 1988 uit door milieuvervuiling, meer obstakels in hun leefgebieden zoals waterwerken en fuiken. Vanaf 2002 zijn de otters opnieuw uitgezet in Overijssel, en zo zijn de otters gaan zwerven door Nederland. Zo leeft de otter vandaag de dag ook rond de vijver en de beken op de Schwienswei. Er leven ongeveer 450 otters in Nederland en staan dan ook sinds 2020 niet meer op de rode lijst. Dit neemt niet weg dat de otter in Nederland geen gevaar loopt. Mannetjes leggen tot wel 20 kilometer per dag af langs de oevers van waterwegen om hun vrouwtje te zoeken. Hierbij worden ze geregeld aangereden door auto’s. Daarbij is de waterkwaliteit in Nederland erg slecht door vervuiling van pesticiden, meststoffen, verontreiniging van rioolwater en medicijnresten. Minder dan 1% van de wateren voldoet aan de Europese norm voor waterkwaliteit. Heeft de otter net zoveel voordelen voor een ecosysteem als de bever?

De positieve gevolgen van de otter ‘badkamer’

Er zijn verschillende studies in de Verenigde Staten die hebben geprobeerd te documenteren of otter latrines (een plek waar zij allen hun behoefte doen) de voedingsstoffen in de bodem verhogen, en de plantengroei positief beïnvloeden (Crait & David, 2007). Het antwoord op beide vragen was ja. Er was geen verschil in plantendiversiteit tussen latrines en niet-latrines. Niet relevant voor het ESCS-terrein of de Schwienswei, maar wel ook erg interessant is dat de resultaten van David et al (1998) erop wijzen dat rivierotters door hun geurmarkeringsgedrag stikstof vanuit de zee transporteren naar het bos aan de rand van het strand en zo vegetatie tussen land en zee bevruchten.

De rivierotter als indicator soort

Als roofdieren aan de top van de voedselketen eten rivierotters alles van schelpdieren tot kleine zoogdieren, waardoor ze kwetsbaar zijn voor biomagnificatie (Wainstain et al., 2019). Biomagnificatie gebeurt in gebieden met vervuild water, voedsel en luchtbronnen. Dieren absorberen giftige stoffen in hun natuurlijke omgeving door te eten, te ademen en te drinken. Roofdieren eten dan te grote hoeveelheden van deze besmette soorten, waardoor de giftige stoffen verder in hun lichaam (organen) geconcentreerd kunnen worden (Dawson, 2022). Otters worden dan ook beschouwd als potentiële bio-indicator van milieuvervuiling. Verschillende studies suggereren en hebben uitgeprobeerd om aan de hand van de uitwerpselen van de rivierotter te bepalen hoe vervuild een gebied is (Wainstain et al., 2019). Toekomstig onderzoek moet uitwijzen of het opslaan van giftige stoffen de gezondheid van de otter verslechterd. 

Met de komst van een vakantiepark op het ESCS-terrein zal de vervuiling van de vijver en de beken toenemen, het otter habitat worden verkleind, en zal er meer menselijk activiteit ontstaan. Otters vermijden mensen en de bijbehorende activiteit. Dus met een drukker, kleiner en vervuilder habitat vanwege vakantiehuizen zullen zij hoogstwaarschijnlijk op zoek gaan naar een woonplek elders.

 

Bronnen